Achter de berg

De schreeuw van haar moeder wekt het hele gezin. Het duurt een paar tellen voor Anne doorheeft wat er gebeurd is. Als ze vervolgens even later haar vader hoort vloeken begint Anne het door te krijgen. Het besef maakt haar koud, zelfs de dekens helpen hier niet tegen. Nu is Mark ook weg. Markie. Waarom verdwijnen er toch zoveel mensen in haar omgeving?

Als ze langs Marks kamer loopt kijkt ze stug voor zich uit. Die leegte hoeft ze niet te zien. Toen Luuk vertrokken was had ze wekenlang iedere ochtend gekeken of hij niet terug was gekomen. Hij had haar beloofd nooit zomaar weg te gaan, dus hij kon niet zo achter de bergrug verdwenen zijn. Mark had natuurlijk hetzelfde gezegd, maar ze had nu geleerd daar niet op te vertrouwen.

Mensen die over de berg verdwijnen zie je nooit meer terug. Het moet wel zo goed bij de Oud-Hollanders zijn dat niemand nog verlangt naar wat ze achter hebben laten. Dat is ook niet gek, de Laag-Hollandse gemeenschap is een armoedige bende. Luuk is al jaren geleden vertrokken. ‘s Ochtends vroeg, geen bericht, gewoon weg. Zo gaat het altijd.

Ze heeft het zelf ook een keer geprobeerd. Ver was ze niet gekomen. Wekenlang was ze vroeg opgestaan en op een ochtend gewoon achter een ander meisje aan gelopen. De hekken waren wel voor het meisje open gegaan, maar voor Anne bleven ze dicht. Pa was woedend toen ze terugkwam. Ma had weinig gezegd maar ze had Anne die avond zomaar ineens lang omhelsd.

Het verhaal gaat dat ze vroeger allemaal rijk waren. Toen het nog één land was. Nog voor de aardverschuiving. Het hele land was toen plat. Er waren geen Ouden, en Lagen. En er was veel water. Waar nu de bergrug is, lag toen het IJsselmeer. Toen de aardverschuiving kwam ontstond ook meteen de grens. Oud-Holland, rijk en innoverend, aan de ene kant. En Laag-Holland aan de andere. Armoedig. Het leven bestaat uit werken, eten en slapen. Tussenin ligt de bergrug. Behoorlijk groen begroeid, maar bomen zie je er niet. Een paar honderd meter hoog. Je kunt er niet overheen kijken, maar wel snel achter verdwijnen. Dat kan via de grote brede weg die door de Oud-Hollanders onderhouden wordt. Of via één van de smallere natuurpaadjes.

Ze wonen vlakbij de bergrug. Anne kent iedere centimeter van het hek. Vaak liep ze er langs sinds Luuk vertrok. Hoe zou het er in Oud-Holland aan toe gaan? Mark wilde niet in de buurt van het hek komen. Bovenaan de berg staan altijd witte SUV’s. Daar vandaan houden ze je scherp in de gaten. Er is ergens een stuk gaas doorgeroest, maar ze durft er niet aan te zitten. Ooit wil ze daar een keer een gat maken. Gewoon eens kijken hoe het afloopt.


Op een ochtend zijn de auto’s weg. Dit is haar kans om haar broers te vinden. Het verroeste gaas breekt makkelijk af. Ze haalt zich op alle plekken open, haar kleding scheurt, maar ze heeft er geen erg in. Meteen duikt ze het paadje in. Een klein stukje omhoog en dan is ze al niet meer te zien. Hier stroomt het water door tijdens het regenseizoen. Ze werkt zich door het bochtige paadje naar boven.

Het uitzicht is overweldigend. Nog nooit heeft ze op zo’n hoogte naar beneden gekeken. Vanuit een droge sloot kijkt ze uit over een enorm industrieterrein. Oud-Holland krioelt van de activiteit. Enorme kranen tillen containers van schepen en laden deze op lange treinen die onder de berg verdwijnen. De rollen zijn duidelijk verdeeld. Ze ziet een handvol mensen die de leiding hebben. In hun zwarte uniform schreeuwen ze commando’s. Tientallen ondergeschikten volgen die op, met gebogen schouders en ruggen. Met hun vieze outfits zien ze er allemaal hetzelfde uit.

Dan is er geluid. Een portofoon kraakt en een man in uniform stapt over de rand in haar schuilplaats.

“Ja, ik heb haar hier, we nemen haar mee naar beneden.”. Hij negeert haar haastige excuses en tilt haar op. Een ander pakt haar aan en ze voelt onmiddellijk de boeien om haar polsen vastklikken. Nog zonder een woord met haar te wisselen wordt ze in de SUV getild en tussen de twee in wordt ze meegenomen.

Ook onderaan de berg zegt niemand iets. Ze wordt in een muf, vochtig kamertje gezet. De deur slaat dicht en dan is ze alleen. Het kost haar een paar minuten om haar adem weer wat onder controle te krijgen. In het kamertje brandt een klein lampje, dat zorgt voor een duistere gele gloed. Eindeloos lang zit ze rillend op de grond.

Dan gaat deur weer open en wordt ze meegenomen naar een kleine binnenplaats met betonnen muren. Door een opening in het dak straalt de zon naar binnen en op de rand van de schaduw zit een groep ondergeschikten gehurkt op de grond. Somber kijken ze voor zich uit en bewegen nauwelijks. Bijna fluisterend vraagt Anne: “Hoe, wie… ik hoor hier niet, weet iemand van jullie hoe ik terug kom?” Ze hoort een schampere lach. “Luister schat, we hadden dit allemaal graag geweten voor we door het hek gingen. Wen er maar aan.” Ze begrijpen haar niet, ze wilde hier niet naar toe, ze wilde alleen maar zien wat hier gebeurde.

Een vrouw staat op en leunt naast haar tegen de muur. “Andrea” zegt de vrouw alleen. “Anne” weet ze schor uit te brengen. “We zijn allemaal nieuwsgierig geweest” zegt Andrea. “Soms laten ze ons hier uit, maar dan kom je aan het werk in de haven. Ik weet niet of je daar meer op zit te wachten.” Anne voelt de paniek uitbreken. “Hoe kom ik hier weg?” Haar keel knijpt zich dicht. De vrouw haalt haar schouders op. “Geen idee. We zitten allemaal in die kleine hokjes. Soms mogen we even luchten. Dan zie je vaak dat er een paar verdwenen zijn. De meesten worden kapot gewerkt. Als je op bent dumpen ze je in zee.”

“Zijn jullie allemaal Lagen?” vraagt Anne.

“Ja, de mensen hier zijn de nieuwsgierigen. De Lagen die binnengelaten zijn hebben het beter. Vorige week nog is hier een nieuwe Lage aangesteld. Hij kwam op dezelfde dag de berg over als ik. Alleen klom ik over het hek. Uit nieuwsgierigheid.”

Een man in uniform slaat met een knuppel tegen de muur en iedereen komt overeind. De gebogen ruggen slenteren langs hem de gang in. Daar worden ze in willekeurige cellen geduwd en de deuren slaan dicht. Anne probeert het opnieuw bij de man met de knuppel. “Alstublieft, ik wilde alleen kijken waar mijn broers gebleven zijn, ik wilde niet…” maar hij grijpt haar kraag en duwt haar de gang in.

In haar cel zakt ze tegen de muur omlaag en begint te huilen. Na een paar minuten hoort ze een zachte stem bij de deur. “Wie zijn je broers?”. “Mark en Luuk”. Ze probeert haar stem zo vast mogelijk te laten klinken. Maar het blijft stil aan de andere kant.

Na een tijdje dommelt ze weg. Ze schrikt wakker van geluid. Voetstappen, een sleutel in het slot en dan zwaait de deur open. Het is Mark, in uniform. Ze herkent de scherpe blik in zijn ogen: “Niets zeggen!” Hij grijpt haar schouder en trekt haar mee. Buiten is het inmiddels nacht. De wind voelt extra koud in haar vochtige gescheurde kleren. Hij duwt haar een auto in. Nog voor ze wat kan zeggen wijst hij op zijn lippen en dan op een zwart microfoontje in het plafond.

Minutenlang rijdt hij met een starre blik voor zich uit over de verlaten wegen. Dan stopt hij aan de rand van de berg. Hij gebaart haar uit te stappen. Buiten de auto zegt hij: “We hebben geen tijd om te praten”.

“Klim hier een stukje naar boven en dan is er een tunnel achter een rots. Daar ga je in en je blijft rennen tot je weer licht ziet.”

“Mark, kom mee dan. Wat doe je hier?”

“Ik ben hier geroepen. Anders dan dat kan ik het ook niet uitleggen. Op een ochtend krijg je de roeping en dan moet je wel gaan. De Ouden gebruiken de geroepenen om de industrie te laten draaien. En wij gebruiken jullie weer als slaven.”

“Maar waarom…”, ze kan haar vraag niet afmaken want hij rent terug de auto in. Dan ziet ze de koplampen van auto’s op zich afkomen. En ze begint te klimmen.

In het donker is de rots bijna niet te zien. Als ze er vlakbij is ziet ze contouren. Een klein lichtje schijnt er achter. Dan ziet ze de tunnel. Een gang waar je een paar meter in kan kijken, en dan is het al compleet donker. Achter haar hoort ze de stemmen. Ze trekt het kleine lampje van de muur om in het duister te verdwijnen. Dan begint ze aan de lange tocht naar het licht in de verte.