De zwervende majoor

Op 28 januari 1943 overleed Glyndwr in het ziekenhuis van St. Pancras. Twee dagen geleden was hij doodziek gevonden in een verlaten pakhuis in Londen. Hij verging van de buikpijn, en kon niet meer vertellen waar hij was. Hij kon alleen nog maar zachtjes “mami” fluisteren.

De afgelopen jaren waren slecht geweest. Hij was depressief, en begreep niets van het leven. Hij miste mami zo verschrikkelijk. Zij was de laatste die om hem had gegeven. Ze vertroetelde hem zo graag. Hij hield van haar vrolijke lach. Hij wilde haar zo graag nog één keer haar vasthouden. Nog één keer haar warme stem horen, één keer nog maar.

Mami had gezegd: “Ga naar de stad! Dan kun je werk vinden, en dan komt een vrouw vanzelf.”. Zijn zussen in Wales hadden hem aangemoedigd. In dit kleine kolendorpje was niets meer te doen. En toen de oorlog kwam werd het leven nog veel moeilijker. Zijn laatste beetje inkomen verdween toen de werkplaats sloot en de eigenaar in het leger ging. Mami was nog maar pas begraven toen de huiseigenaar al voor de deur stond. Glyndwr wist niets van de huur. Dat deed mami altijd. Toen had hij maar wat kleren gepakt en in een tas gedaan. De eerste nacht sliep hij onder een brug. Dat ging beter dan hij dacht. Met bier viel hij wel in slaap. Dan was mami er weer. Hij zou haar advies opvolgen. Een grote stad? Hij ging zelfs naar de grootste stad die er was. Hij ging veel geld verdienen. Alles zou weer goed worden. Zoals vroeger, zoals toen dadi nog goed was, voordat alles mis ging.

Hij werd wakker van de regen. Het was al licht. Zijn rug en hoofd deden een beetje zeer, maar hij wilde liever hier blijven liggen. Maar toen het koude water in zijn kleren trok kwam hij toch maar overeind.

Zwerven was moeilijker dan hij dacht. Mami had hem altijd verteld dat hij goed moest zorgen voor de armen, maar dat hadden andere mensen niet geleerd. Eén keer had iemand hem wat geld gegeven. Hij beloofde dat hij er eten van zou kopen, maar bier was lekkerder. En dan sliep hij tenminste weer goed. Met bier hielden de tranen even op. Dan was mami weer dichtbij en dan voelde hij zich weer veilig.

Achterop een goederentrein reisde hij naar Londen. De grote stad was overweldigend. Overal waren mensen, het stonk en niemand keek hem aan. Een vrouw in de bakkerswinkel stuurde hem weg, “ik kom zelf al om van de honger, dan geef ik het toch niet aan een zwerver!”. Vroeger, bij de Pontypridd Union waren ze ook niet altijd aardig, maar ze gaven tenminste wel wat geld zodat je eten konden kopen.

In het begin waren er steeds de bombardementen. Dan ging de sirene en moest je schuilen. In de kelder was het warm en je kreeg vaak wat te eten. Meestal soep, soms wat aardappels. De bommen waren allemaal ver weg. Alleen als de mensen gingen huilen, moest hij weer zo aan mami denken. Toen dadi zichzelf gestoken had en ze hem naar het ziekenhuis moest brengen. En toen dadi naar Ysbyty Parc moest omdat hij ziek was in z’n hoofd, toen had ze ook zo gehuild. Hij wilde tegen die mensen zeggen dat het goed zou komen, dat ze niet moesten huilen. Er kwam zometeen eten en het was hier tenminste warm.

Op een ochtend werd hij wakker gemaakt door Mary. De bombardementen waren gestopt, en de schuikelders mocht je niet meer in. Het had gesneeuwd en Mary dacht dat hij bevroren was. Mary was de mooiste vrouw die hij ooit gezien had. Haar bruine haar krulde onder haar hoedje en ze had een donker uniform aan met rode en gouden lijntjes. Ze praatte heel lief, en zei dat ze een betere plek voor hem had. Hij kreeg wat te eten en drinken en alles was beter. Ze nam hem mee naar de slaapzaal. Hij wilde haar vragen om met hem te trouwen maar ineens was ze weg. Hij bleef eenzaam achter in die zaal vol mannen.

Later ontmoette hij Henry, die ook uit Wales kwam. Hij was grijs, oud en door zijn kromme rug liep hij een moeilijk. En ‘s nachts schreeuwde hij soms. Henry had gevochten in de grote oorlog en nu was hij een beetje gek. Maar mensen gaven hem wel geld daar dronken ze samen van. Henry wees hem waar je goed kon slapen als het weer warmer werd. En nu het zo koud was kon je overdag ook naar Broadmoor gaan. Daar kreeg je ook eten. Je moest alleen maar wat met een dokter praten en je kreeg soms tekeningen waar ze allemaal vragen over stelden. Maar hij voelde zich niet fijn in het ziekenhuis. Hij moest telkens aan dadi denken die zo voorovergebogen aan de koude tafel zat. En dan zei dadi niets terwijl Glyndwr zo graag wilde vertellen van het werk en dat de baas had gezegd dat hij het zo goed had gedaan. Soms vroeg de dokter over mami maar dan moest Glyndwr alleen maar huilen en dan wilde hij weer naar buiten.

Op een dag liet Henry hem het pakhuis zien. Het was nu leeg, alleen wat afval van zwervers die er overnacht hadden. Het was oorlog en de mensen die normaal hier werkten waren nu in het leger. Vroeger stond het hier vol met eten, vertelde Henry. Voorin het pakhuis had het vol gestaan met kisten vol met eten. Blikjes met bonen of vlees. En dan daar achter bier. Grote vaten allemaal op elkaar. Ze zagen het zo voor zich. Henry was een goeie vriend, bij hem was de wereld niet zo moeilijk.

Het leven in Londen was moeilijker dan mami had gezegd. Op de slaapzaal had iemand aan zijn spullen gezeten. Hij had zijn mes gepakt en toen hadden ze hem weg gestuurd. En overdag kon hij niet meer in het pakhuis komen, dan waren er vaak mensen. Op straat was niets meer te eten. Als je al wat restjes vond moest je gauw wezen want de ratten waren vaak sneller.

Op een nacht glipte hij het pakhuis binnen, door een gat in het hek. Hij ging in het hoekje zitten waar hij vaak met Henry zat. In de grote lege ruimte was de wind zo luid dat hij zichzelf niet meer hoorde huilen. Als hij nou werk had kon hij vast een huis huren. Morgen zou hij naar de slaapzaal gaan, hopelijk was Mary er wel weer. Misschien kon hij daar wel werken. Hij verbeet z’n tranen.

Toen hij ging liggen zag hij het brood. Het was alsof het licht gaf. Voordat de ratten er bij waren schrokte hij het op. Het was niet lekker, waarschijnljk beschimmeld. Dat maakte niet uit, als hij maar wat eten in z’n maag had.

Hij ging op zijn zij liggen, en net voor hij in slaap viel voelde hij zich misselijk worden. Ineens kwam het overgeven. En daarna die vreselijke buikpijn. En toen dorst, en toen alles tegelijk. De hele nacht was hij wakker. Alles stonk en alles deed pijn. De volgende morgen kon hij Mary niet opzoeken, hij kon bijna niet meer overeind komen. Pas tegen de avond voelde hij langzaam beter worden. Het zieke gevoel bleef nog wel, maar hij kon nu tenminste weer slapen.

De volgende morgen hoorde hij stemmen in de verte. Soms was hij even wakker, dan voelde hij de vreselijke buikpijn en dan zakte weer hij weg. Iemand bracht hem naar het ziekenhuis. Ze hadden het rattengif gevonden en vroegen of hij dat had gegeten. Maar hij kon alleen maar kreunen en huilen. En toen viel hij weer in slaap.

Op 28 januari werd het lichaam van Glyndwr overgebracht naar het St. Pancras mortuarium. In de oorlogstijd was er geen tijd om te zoeken naar de verre familie van een zwerver.

Glyndwr’s carriere eindigde in zee als de niet bestaande majoor William Martin. De Britse MI5 voorzag het lichaam van een zwerver zonder familie van een militair uniform en een koffer met brieven die wezen op een spoedige aanval van de geallieerden in Griekenland. Spaanse vissers vonden hem, en de Duitse officieren berichtten Hitler, die zo snel mogelijk zijn troepen uit Zuid-Italie verplaatste.

Dankzij Glyndwr, die zo graag wat van zijn leven wilde maken, konden Britse, Amerikaanse en Canadese troepen beginnen met het bevrijden van Europa, juist waar Hitler zijn troepen weggehaald had.